Amsterdam, 6 mei 2012, De oorsprong van het geluk, Begin jaren zestig kocht mijn grootvader een stuk weiland ten westen van Brigels, een klein dorp op 1300 meter hoogte in Graubünden, en liet er een huis bouwen. Als kind zag ik in de zomervakanties daar hoe de boeren het gras met de zeis maaiden en hoe de honingbruine koeien met de hand werden gemolken. In de vroege zomer kun je in de wei om het huisje, zonder moeite twintig soorten bloemen vinden. Hoger op de berg worden de bloemen steeds kleiner, per 100 meter stijgen komen er nieuwe soorten bij en haken andere soorten af. Op het laatst zijn ze zo klein als speldeknoppen en als je eenmaal bij de Biffertenhütte aan de voet van het Kistenstöckli bent aangekomen groeit er alleen nog maar mos.

De meeste huizen in het dorp zijn als grote blokhutten gebouwd: de scheidingswanden tussen de kamers steken kops door de buitenmuren heen. Tegen die muren ligt het stookhout hoog opgestapeld en binnen staan grote, massief stenen kachels die door een klein luikje in de gang worden gevuld. De lage plafonds en de vloeren zijn van hout en aan de houten wanden hangen glas-ikonen tussen de kleine vensters. Op de 12e eeuwse kerktoren in het dorp bevindt zich een groot fresco van Christophorus en op de muur van bakkerij Tumpiv zijn de “Brigelser Hörner”: de piz Tumpiv, de Pign en de Cavistrau geschilderd. Meer dan eens zag ik vanaf het balkon van Casa Dolijn, in een verder strak blauwe lucht, precies boven iedere bergtop een kleine wolk hangen.

Begin jaren tachtig reden mijn moeder en mijn tante Tettje in de voorjaarsvakanties met de Toyota lite-ace vol pubers naar Brigels om te skieën. We vertrokken voor dag en dauw uit Arnhem en dronken om tien uur ‘s morgens versgeperst bloedsinaasappelsap in het Mövenpick wegrestaurant voorbij Basel. Mijn grootmoeder, die wij allemaal Hoka noemden, was dan al in het huisje en maakte rijst met kip in kerriesaus, ananas, gember en pinda’s voor ons als welkomstmaal. In 1985 deden mijn nicht Klaar en ik eindexamen en we stonden elke dag om zes uur ‘s-ochtends op om, voordat de skiliften open gingen, een paar uur te studeren. Elke dag tegen achten kwam Hoka uit haar kamer te voorschijn en zei: “over drie minuten....” Dan gingen wij snel naar haar balkon en dan wees zij ons aan de kartelige horizon exact het punt waar die dag de zon zou opgaan.

Nu Casa Dolijn na bijna vijftig jaar verkocht wordt is het tijd om met een aantal schilderijen afscheid te nemen van deze plek die mijn gevoel van geluk voor altijd heeft bepaald. Ik realiseer me dat mijn opvatting van schoonheid, de criteria waaraan ik mijn kunstwerken intuïtief toets, in belangrijke mate in Casa Dolijn en haar omgeving is gevormd. Altijd als ik houtvuur ruik, altijd als ik een kerkklok hoor, altijd als het sneeuwt, ben ik in Brigels.
  Amsterdam, may 6 2011, The origin of happyness. In the beginning of the sixties my grandfather bought a plot of land in Brigels, a small vilage at 4200 feet in the Graubünden mountains, and had a house build there. As a child in the summerholidays I saw farmers cutting the pastures with scythes, and cows, brown as honey, being milked by hand. In the early summer one can pick twenty different kinds of flowers in the meadow around the house without having to search. Higher up the mountains the flowers become smaller and smaller, with every threehundred feet climbing new ones appear while other ones vanish. The last flowers are small as a babynail and when you arive at the Biffertenhütte under Kistenstöckli peak there is only moss.

Most houses in the village are build like huge logg-cabins: the beamheads of the interior walls can be seen from the outside. Against the outer walls the firewood is stacked up high and inside every house is a large massive stone stove, filled through a small door in the hall. The low ceilings and floors are made of wood and glass-icons are hung between the small windows. On the twelfth century churchtower is a huge fresco of Christophorus and on the wall of the Tumpiv bakery, the “Brigelser hörner”: Tumpiv peak, Pign and Cavistrau, are painted. More then once, standing on the balcony of Casa Dolijn under a clear blue sky, I saw a small cloud hanging exactly above every peak.

In the spring breaks at the beginning of the eighties my mother and my aunt Tettje drove with five teenagers in the back of our Toyota lite-ace to Brigels to go skieing. We drove off from Arnhem long before sunrise and drank freshly squeezed blood-orange juice in the Mövenpick restaurant shortly after Basel. My grandmother, whom we all called Hoka, had already arived and prepared her welcome meal of chicken in currysauce with pineapple, ginger and peanuts. In 1985 my niece Klaartje and me had our final school examinations and so we woke every morning at six pm to study for a couple of hours before the ski-lifts would start. Every day at about eight o clock, Hoka would come from her room and told us: “in three minutes....” and we would hurrie to her balcony where she pointed out exactly where the sun would appear on the horizon that day.

Casa Dolijn will be sold this spring after almost fifty years. The time has come to say goodbye to this place which will remain a source of happiness for me. I realise that my concept of beauty, the criteria by which I judge my art, to al large extend originate from Casa Dolijn and its surroundings. Whenever I smell a woodstove, whenever I hear a churchbell, whenever it snows, I am in Brigels.
       
home